Thema G

Expositie

In de permanente tentoonstelling van het museum zijn de volgende thema’s uitgewerkt:

  1. Thema A: Historie van Goirle tot ca 1800
  2. Thema B: Historie 19e eeuw en eerste helft 20e eeuw
  3. Thema C: Wereldoorlog II
  4. Thema D: Devotionalia
  5. Thema E: Onderwijs
  6. Thema F: Gilden
  7. Thema G: Kleding, Poffers

THEMA G: Kleding, Poffers

Kort verhaal Poffervitrine
Rond 1870 kwam de poffer ‘in de mode’ in de Brabantse dorpen. De hoofdtooi bestond uit een zwarte ondermuts, daarover een tulen muts en daarover de poffer. Aanvankelijk was de tulen muts kort en zonder kant, daarover werd het paske gedragen.
De poffer was een statussymbool, ze werd steeds breder en rijker versierd.Je kon er aan zien of iemand rijk of arm was. Ook toen werd al gezegd: die leeft boven zijn stand. De poffer werd gedragen op zon- en feestdagen of bij een bruiloft; er waren ook speciale rouwpoffers (wit zonder kant).
Een poffer kostte al gauw 100 gulden, terwijl het jaarinkomen van Jan Modaal toentertijd nauwelijks 200 gulden bedroeg. De materialen kwamen overal vandaan; tule uit Engeland, zijde uit Frankrijk, kant uit Frankrijk en België en de bloemetjes uit Tsjechië.
Elke mutsenmaakster had haar eigen vaardigheid en smaak en omdat de draagster bij verhuizing naar een andere plaats haar muts trouw bleef, was de variatie enorm. Het is niet meer na te gaan of de mutsen in het museum ook gemaakt zijn in Goirle. Opvallend waren de verschillen van plaats tot plaats. Goirle hoorde bij de Meierij en Riel bij de Baronie van Breda. De kroezel of kroon uit de Baronie werd gedragen op een zwart mutsje waaraan een paar plukjes haar (vaak paardenhaar) waren vastgezet; die werden blesjes genoemd. Dan een tule muts en daaroverheen de kroon. Deze werd versierd met glazen staafjes die dauwdruppels werden genoemd. Hoe meer van deze dauwdruppels hoe duurder de muts.
In de vitrine zijn nog een aantal andere hoofdbedekkingen te zien. De meeste vrouwen hadden iets op hun hoofd. Het Tilburgs weversmutsje werd ook in Goirle veel gedragen; het nachtmutsje werd ook tijdens het werk gedragen; ook zag je vrouwen werken in het zwarte ondermutsje of met de tule muts. Wat men droeg had te maken met het soort werk dat men deed en met het inkomen.
Ook de kinderen werden niet vergeten. Bij de doop was er een mooi jurkje met een doopkleed en er werden mooie jurkjes gemaakt voor de andere kinderen. Ook een jongen droeg tot ongeveer 4 à 5 jaar een jurk. De meisjes droegen vanaf hun eerste schooljaar tot ongeveer 17 / 18 jaar een zwarte muts die rijkelijk versierd was met glitter, kant en zijde.
De eerste wereldoorlog maakte vervoer van materialen voor de mutsen onmogelijk en daarna zorgde de opkomst van de fiets, het reizen en een ruimer wereldbeeld er voor dat jonge mensen er geen interesse meer in hadden. De ouderen bleven de poffer nog wel dragen en tot 1960 kwam je in de dorpen nog wel oude besjes tegen die een poffer droegen.
In de rouwperiode werd bij slecht weer over de rouwmuts een falie gedragen. Bij het overlijden van de echtgenoot was de rouw één jaar, van ouders een half jaar en van broer of zus en kinderen (denk aan de hoge kindersterfte) was het 6 weken. Ook werd de falie gedragen bij de ‘kerkgang’ na een geboorte. Bij het betreden van de kerk had de vrouw de falie op haar hoofd, bij het verlaten van de kerk droeg ze de falie op haar arm. De falie was al bekend in de 17e eeuw.

De Poffervitrine

Bron

Tekst voor rondleiders. Heemkundige kring “De Vyer Heertganghen” Goirle